Automatische scherpstelling is er in verschillende smaken. Bij veel camera’s tref je in het menu de keuzeoptie ‘AF S’ of ‘AF C’ aan. Bij spiegelreflexen kan het ook een schakelaartje bij de objectiefmond zijn, met nog een derde stand ‘M’. Dat laatste staat voor ‘Manual Focus’ (handmatig scherpstellen). In de autofocusstand staat de ‘S’ voor ‘Single’ en de ‘C’ voor ‘Continu’. Maar wat is de beste keus… en wanneer?
Bij AF-S stelt de camera eenmalig scherp op het onderwerp, totdat je de ontspanknop helemaal doordrukt of weer loslaat. Een symbool in de zoeker of op het scherm geeft aan dat er is scherpgesteld. Als de autofocus geen houvast kan vinden, begint het symbooltje te knipperen. Vaak blokkeert tevens de ontspanknop, wat heel frustrerend kan zijn.
Bij AF-C heb je daar geen last van. Je kunt altijd een foto maken, of de autofocus nu beetheeft of niet. Bovendien probeert de automatische scherpstelling bewegende onderwerpen te ‘volgen’. Hoe goed dat lukt, hangt enerzijds af van je camera en je lens, en anderzijds van hoe snel het onderwerp beweegt.
Sommige camera’s hebben nog een extra stand ‘AF-A’ (‘Auto’). In dat geval bepaalt de camera zelf of het onderwerp beweegt of stilstaat, en in het verlengde daarvan de beste scherpstel-stand. Doorgaans is het echter beter om zelf de knoop door te hakken. Hou als vuistregel AF-S voor stilstaande onderwerpen en AF-C voor actiefotografie aan.
AF-S houdt niet alleen geen rekening met bewegende onderwerpen, maar ook niet met bewegende fotografen. Als je met halfingedrukte ontspanknop en vergrendelde scherpstelling nog een paar stapjes dichter naar je onderwerp toe loopt, komt de scherpte geheid te ver naar achteren te liggen.